Wat je altijd al wilde weten, maar nooit durfde te vragen.
Deze keer kregen we de vraag van Lea Bouwmeester, lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid. Zij houdt zich bezig met GGZ, maatschappelijke opvang, verslaving, verslavingszorg, gevangenissen, TBS, patiëntenrechten, consumentenrechten en jeugd.
Haar vraag: “Hoe overleef je de kou en eenzaamheid op straat?”
Ruud: “Overdag zit ik vaak in de trein om lekker warm te blijven. Ik reis gewoon heen en weer, met een beetje geluk kom je er zonder boete vanaf. Ook de bibliotheek is een plek waar ik lekker warm kan zitten zonder problemen. ‘s Nachts zorg ik ervoor een goeie geïsoleerde plek te vinden en warme kleding aan te hebben om goed warm te blijven. Eenzaamheid heb ik geen probleem mee ik voel me eigenlijk nooit eenzaam.”
Marcel:“De nachten zijn het ergst, slapen kan ik niet buiten en als ik slaap zijn het net 2 uurtjes. De nachten zijn voor mij gewoon wachten tot de dagbesteding weer open gaat. De nachten blow ik ook meer, zodat ik me niet zo alleen voel en mijn gedachten even kwijt kan raken. Overdag zit ik eigenlijk de hele dag op de Haagse Zaak. Daar kan ik bijkomen van de nacht en lekker warm worden en eventueel kan ik mijn ogen even dicht doen.”
Linda: “Het is belangrijk dat ik warm ben aangekleed, vooral goeie onderkleding en een dikke jas zijn belangrijk. Overdag ga ik vaak bij familie en kennissen langs om lekker warm te zitten. Eenzaamheid heb ik geen last van, omdat ik goed tegen eenzaamheid kan.”
Bert: “Ik zocht zoveel mogelijk kranten bij elkaar om vuur te maken zodat ik ‘s nachts warm bleef. Slapen deed ik ’s nachts buiten niet, omdat het gevaarlijk is als het koud is. Overdag zat ik in de dagopvang om droog en warm te blijven en wat te slapen. De eenzaamheid loste ik op door te blowen.”
Arjan: “Vaak zorgde ik dat ik een tentje ergens kon krijgen, zodat ik die ’s nachts in een parkje op kon zetten. Maar aangezien dat niet mag ben ik wel een keer opgepakt. Als ik geen tentje had zocht ik naar een plek waar ik een beetje beschut zat zoals een brug. Meestal was ik niet alleen. Ik trok vaak wel met iemand op die in het zelfde schuitje zat. Op straat kwam ik ook wel mensen tegen, waarmee ik dan een praatje maakte. Dus eenzaam was ik bijna nooit.”